12 januari 2016
Schrijven over gisteren: Als de duiven vallen
In een nieuwe reeks blogposts geef ik mezelf een beetje meer bloot. Ik ga autobiografisch schrijven en keer terug naar de prille lente van mijn leven. Ik wil de kleine momenten uit mijn kindertijd vastleggen. Om zo naar de wereld te kijken door de ogen van het kind dat ik was.
Als de duiven vallen
Zes was ik. Zo ongeveer. Mijn zusje vier. De tuin van onze grootouders was onze kleine wereld. Een perfecte kleine wereld. Met een volmaakt grasgroen gazon. Peter maaide het. Elektrisch. Meter werkte de kantjes bij. Met een schaar. Het gazon was alleen toegelaten voor kindervoeten als het droog was. Want sporen achterlaten, dat mocht niet.
Onze kleine wereld was symmetrisch ingedeeld. Met betonnen paadjes. Paadjes waarop we alleen mooi in het midden mochten lopen. Paadjes die leidden naar een moestuin waar elk groentebed met zorg werd gespreid.
Achteraan, aan de straatkant, stonden twee sparren. Al jaren. Zoveel jaren dat ze dik genoeg waren om achter te verdwijnen. Soms verdwenen we in verzonnen verhalen over de bijna onzichtbare mensen in de huizen. Andere keren verdwenen we in het universum van de mieren en de pieren in het gras.
Als het plekje achter de bomen begon te vervelen, praatten we tegen het hondje achter de haag. Of we zongen liedjes onder de wasdraad. Gewoon omdat het er zo lekker rook. Naar meter. Als ik nu zelf was buiten hang, ruik ik vaak dat ze even naast mij staat. Even maar.
Ons lied was uit als het tijd was voor de duiven. Die moesten vallen. Toen ik vijf was, dacht ik dat de duiven die de avond voordien in hun mand op reis waren vertrokken, gewoon uit de lucht zouden komen vallen. Met een doffe plof. Moe van de reis.
Toen ik zes was wist ik beter. Die domme duiven kwamen niet zomaar plots naar beneden vallen. Nee, ze cirkelden eerst een eeuwigheid boven de tuin. Om dan heel voorzichtig op het dak van de garage of het duivenkot te landen. Klaar om bij de minste beweging weer op te vliegen.
Wanneer peter geconcentreerd naar de lucht begon te kijken, probeerden we ons zo onzichtbaar mogelijk te maken. Misschien dat hij dan niet ...
"Anneleen! Katrien! Naar binnen!"
Het lukte nooit. Met tegenzin liepen we over het rechte pad. Naar binnen. Achter het glas van de veranda keken we naar een nerveuze man in een blauwe kiel. In zijn handen een kroes met zaad.
"Kom! Kom! Kom!" schudde hij. Opnieuw en opnieuw. Zijn hoofd in zijn nek. De 'constateur' klaar op de vensterbank. Alleen als we teveel lawaai maakten, keek hij naar beneden. Dan kregen we een vuile blik.
"Kom! Kom! Kom!" klonk het dan nog luider. Minutenlang. Zenuwachtig ijsbeerde hij op en neer. Tot de eerste duiven op het dak landden. Dan stond hij doodstil. Wij hielden onze adem bijna in. Bang om te bewegen. Tot de eerste duif - eindelijk - binnen was. Snel-snel klokte hij de ring. En de wereld draaide weer verder.
Ik haat duiven. Nu nog.
Follow my blog with Bloglovin
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten